In juni hebben wij de “Regeling Financiële ondersteuning van studentleden van medezeggenschaps-/ bestuursorganen, bestuurders van studentenorganisaties, en topsporters 2016-2017” (beter bekend als het Profileringsfonds) besproken. In deze regeling is vastgelegd onder welke voorwaarden studentbestuurders van verschillende verenigingen en organisaties aanspraak mogen maken op een beurs uit het profileringsfonds. Dit jaar werd al bekend dat er voor de studieverenigingen te weinig beurzen beschikbaar zouden zijn, met andere woorden; het compartiment studieverenigingen wordt overschreden.
Om deze overschrijding te voorkomen, is voorgesteld om de ledengrens van 150 leden te verhogen naar 200 leden, in beide gevallen met een uitzondering voor verenigingen die 50% van de studenten van de studie als lid hebben. Na lang wikken en wegen heft Lijst Calimero ingestemd met deze verhoging. Wij willen graag van deze gelegenheid gebruik maken om onze keuze uit te leggen en te verantwoorden.

Al jaren is Lijst Calimero zich bewust van de grote toegevoegde waarde van de Groningse studieverenigingen. Niet alleen zodat studenten hun studieboeken voordelig kunnen kopen, maar op een veel substantiëlere manier. Studieverenigingen dragen bij aan de sfeer op de faculteit, ondersteunen studenten bij het voorbereiden van tentamens en andere opdrachten en vormen een belangrijke informele schakel tussen de ‘gewone’ student en de opleiding, faculteit of universiteit. Juist door deze unieke rol die de studieverenigingen vervullen binnen de universiteit zijn zij een onmisbaar onderdeel van het academische klimaat aan de RUG.

In een ideale wereld zou het CvB geld vrijmaken om het compartiment studieverenigingen te verhogen, maar ons was inmiddels duidelijk dat dit een ideaalbeeld is en helaas niet meer dan dat. (De afgelopen jaren is namelijk per student meer geld uitgekeerd aan dit fonds, wat betekent dat ten opzichte van vijf jaar geleden een groter deel van ieders collegegeld naar een kleine groep studenten gaat.) Dit bracht ons bij de situatie waarin wij voor een moeilijke keuze stonden. Verhogen we de ledengrens zodat de overgebleven verenigingen ongekort van hun beurs kunnen genieten, of kiezen we ervoor iedereen een beetje te laten inleveren? Hoe dan ook zouden er besturen geraakt worden en zouden mensen aan het kortste eind trekken.

In het oorspronkelijke voorstel werd weinig informatie gegeven over de gevolgen die deze verhoging zou hebben, en of het ook daadwerkelijk de druk op het compartiment zou wegnemen. Uiteindelijk hebben wij zelf de rekenmachine erbij gepakt en zijn wij tot de volgende conclusies gekomen, gebaseerd op de meest recente gegevens waar wij over beschikten.

1) Bij het behouden van de eis van 150 leden zal op de faculteiten Economie en Bedrijfskunde, Wiskunde en Natuurwetenschappen, Rechtsgeleerdheid en Letteren het facultair plafond overschreden worden. Dit betekent dat de besturen van de studieverenigingen verbonden aan deze faculteiten gekort zullen worden op hun beurs. Voor de studieverenigingen aan de andere faculteiten zal er niks veranderen.
2) Het verhogen van de ledengrens naar 200 leden zal op de FEB en FWN geen verschil maken, daar alle erkende besturen op deze faculteiten ook aan de verhoogde ledengrens voldoen. Een correctie zal dus noodzakelijk zijn en blijven op deze faculteiten. Echter, bij de faculteiten Rechtsgeleerdheid en Letteren zal deze verhoogde grens wél verschil maken, omdat hier daadwerkelijk verenigingen af zullen vallen. Hierdoor is een korting niet langer noodzakelijk, of tenminste minder groot dan in de oude situatie. Op de overige faculteiten voldoen alle verenigingen aan de 200 leden, ofwel de 50%-eis, dus ook op deze faculteiten zal deze verhoging geen verschil maken.

Uiteraard heeft deze keuze ook een principiële kant. Hoeveel ruimte en ondersteuning wil je als RUG bieden aan kleinere verenigingen? Lijst Calimero zou de naam Calimero niet verdienen als wij niet het belang van het kleine in alles erkennen, zo ook de kleinere studieverenigingen. In de afgelopen jaren hebben wij als partij gezien hoeveel werk deze groep verenigingen kan verzetten en voor hoeveel studenten zij een dagelijkse toevoeging zijn op de ervaring hier aan de universiteit. Anderzijds doet zich nu het risico voor dat hierdoor de besturen van de (middel)grote verenigingen beurs moeten inleveren. Het lijkt niet onredelijk te vragen dat een vereniging óf minstens 200 leden óf 50% van de studenten van zijn studie aan zich weet te binden. Bovendien is de gedachte achter het profileringsfonds dat bestuurders een vergoeding krijgen voor de opgelopen studievertraging, en een korting op die vergoeding is daarom niet wenselijk. De vergoeding die een student ontvangt dient namelijk recht te doen aan de bestuurslast.

Dat laatste is voor ons de beslissende factor geweest. Wij streven als partij naar een systeem waar de beurs van een bestuurder écht recht doet aan de bestuurslast. Het is praktisch onmogelijk om al voorafgaand aan de herijking in ’16-’17 een beter systeem ontworpen te hebben. Wél is ons toegezegd dat niet alleen volgend jaar een nieuw systeem bedacht zal worden, maar ook dat wij daar als Universiteitsraad actief in betrokken worden. Lijst Calimero gaat ervan uit dat de nieuwe regeling recht doet aan de bestuurslast.

Dit betekent dat de verenigingen die komend jaar bij de herijking niet langer erkend worden, in ’17-’18 opnieuw onder de nieuwe regeling een aanvraag kunnen indienen. Ervan uitgaande dat een vereniging met minder dan 200 leden wel een aanzienlijke bestuurslast heeft, kunnen zij in dat jaar alsnog een beurs krijgen, die met terugwerkende kracht ook voor ’17-’18 zal gelden. Hoewel dit extra werk voor deze verenigingen oplevert, is dit een gunstigere situatie dan wanneer alle besturen beurs moeten inleveren.

Bij de herziening van het systeem volgend jaar zullen wij niet nogmaals zo duidelijk voor de verenigingen met meer leden kiezen. Het nieuwe systeem moet onzes inziens gebaseerd zijn op kwalitatieve criteria, en niet op kwantitatieve. Dit betekent dat het zaak is om op een goede manier de bestuurslast van de besturen in te schatten en daarbij niet blind te kijken naar ledenaantallen. Wij willen voorkomen dat deze verhoging een precedent schept, waardoor in de toekomst vaker de ledengrens geleidelijk wordt opgevoerd.

Hoezeer wij het werk van de kleinere verenigingen waarderen en willen belonen, is dat op dit moment niet zonder meer mogelijk. Het alternatief, om veel andere verenigingen in te laten leveren, was volgens ons nog minder gunstig, en daarom hebben wij met pijn in ons hart ingestemd met de verhoging van de ledengrens.